Wat deed je toen je wakker werd?
Vroeg ik aan mijn kleindochter van vijf en een half die bij me logeerde.
Denken.
Waaraan?
Aan monsters.
Oh maar daar ben je toch bang voor? Dan kun je er beter niet aan denken.
Ja, maar mijn lichaam doet dat!
Ik ben aan het lezen over het leven van Arthur Schopenhauer. Over zijn filosofie “De wereld als wil en voorstelling” en over zijn bijzondere leven in het begin van de 19e eeuw. De ratio staat in dienst van de wil zo betoogt hij. Mijn kleindochter van vijf en een half begrijpt dat al want dat ervaart ze zo. ‘Mijn lichaam doet dat!’
Hoe wijs kun je zijn op die leeftijd? Ergens beter niet aan denken is cognitief, het verandert niets. Het lichaam blijft aan monsters denken. Het lichaam en het denken is één ding en geen tegenstelling.
Schopenhauer zoekt naar oplossingen om de wil te beteugelen, maar kan het toch in zijn eigen leven nauwelijks toepassen. Overigens zien we dit heel vaak, bijvoorbeeld bij zijn tijdgenoot Rousseau. Rousseau was ongegeneerd egocentrisch, maar wilde tegelijkertijd een samenleving creëren, waarin de burgers weer het gevoel zouden krijgen direct bij gemeenschapszaken betrokken te zijn.
Arthur Schopenhauers jeugd was niet zonder angsten. Als kind was hij eenzaam. “Reeds als kind van zes troffen mijn van een wandeling terugkerende ouders mij op zekere avond in volslagen wanhoop aan, omdat ik mij plotseling voor altijd door hen verlaten waande.”
Je zou wensen dat hij kennis had kunnen maken met de Pessotherapie. Ik had hem dat werkelijk gegund! Een sessie waarin je als kind mag beleven ideale ouders om je heen te ‘bezitten’ en dat als nieuw geheugenspoor aan te maken. Het gevoel van verlaten zijn achter je te laten en verbinding te ervaren met de wereld om je heen.